Ik zag het aan de bruine vlek op zijn deftig wit hemd: de man die voor me zit, houdt niet van reizen. Toeterende auto’s, piepende controlehekjes en zoemende schuifdeuren. Vertraging op het spoor, file op de weg, slechte wifi aan het tankstation. En dan die vervloekte kartonnen koffiebekers. Te klein, te slap, te duur. En altijd opnieuw vallen ze om. Vandaag zelfs in de verkeerde richting.
Reistrofeeën, je zou ze kunnen verzamelen. Koffievlekken op frisgewassen katoen. Een lange krul haar op je hoofdleuning. Een laatste halve sigaret op het perron. Metrokaartjes op de grond. Korstmos van kauwgom, platgetrapte peukjes in de voegen, schilfers worstenbrood onder de bank. Een dubbel trolleyspoor vertrekt uit een plas regenwater. Parfum wolkt op uit voorbij huppelend tweed. Stuk voor stuk stille getuigen van een populair fenomeen: hier wordt gereisd.
Karrensporen in de modder
Ook in de zestiende eeuw werd gereisd. Niet omdat het kon, wel omdat het moest. Als je bijvoorbeeld, net als Christoffel Plantijn, ook in het buitenland wat zaken te regelen had. Naast zijn drukkerij in hartje Antwerpen moest de zakenman ook af en toe de grens over. Naar Leiden, waar hij een tweede drukkerij had. Naar zijn boekenboetiek in het mondaine Parijs en naar zijn pakhuis in Frankfurt, voor de boekenbeurs.
Reizen was in die tijd een stevige onderneming: het was een volledig andere wereld dan nu. Je reisde niet van land naar land maar van stad naar stad. Van herberg naar herberg, van vorstendom naar vorstendom. Telkens nieuwe grenzen over, andere mentaliteiten tegemoet. Het was een lange, vaak gevaarlijke tocht door akkers, woud en moeras. Je moest je beschermen tegen agressieve struikrovers, corrupte ambtenaars en valse herbergiers. En ervoor zorgen dat paard, kar en passagiers elke avond opnieuw een veilig onderkomen vonden voor de nacht.
De reis moest ook grondig voorbereid: de veiligste route uitgestippeld, liefst door vreedzaam en toegankelijk gebied. Je had officiële vrijbrieven nodig voor douanes, overtuigende papieren om problemen te vermijden, en best ook een goed gevulde geldbeurs. Die ook weer niet té opzichtig bol stond van het geld. Kwestie van sluwe passanten op je weg niet op verkeerde gedachten te brengen.
Bovenal ging de reis ook vooral: traag. Tergend traag. Langzaam slenterden botte paardenhoeven over holle wegen. Sleepten afgematte trekpaarden de zware, hobbelende reiskar voort. Tekenden grote ijzeren wielen diepe sporen in de blubberende modder. Onthaasting was toen een gewoonte, vijf eeuwen voor het begrip werd uitgevonden.
Plantijn achterna
Dan is het nu wel anders. Rollende bagages duwen haastige mensen voort. Mechanische roltrappen stuwen mensen omlaag en weer omhoog. Pendelaars, dagtrippers, reizigers allemaal. Laatkomers rennen, hun ticket tussen de tanden geklemd. Een dikke zakenman forceert een sprint, kindjes met een puntzak snoep huppelen opzij. Ik zit op een bankje in het station en ik observeer.
Tot een Franse stem plots door de speakers galmt: mijn Thalys rijdt dadelijk het Parijse station binnen. Dat blijkt het startsein voor extra rumoer in de Gare du Nord. Mensen veren recht van de bankjes, magazines worden opgeborgen, koffers bij elkaar gerold, tickets bovengehaald. Ook ik maak me klaar voor mijn terugrit richting Antwerpen. Dan zit ook deze reis er weer op. De laatste van de drie.
Want afgelopen weken reisde ik rond met een bijzondere missie. Met mijn camera en open blik trok ik de avontuurlijke handelsreiziger achterna. Vijf eeuwen na Plantijn reisde ik, net als hij, van Antwerpen naar dezelfde drie plaatsen. De smalle Vrouwensteeg in Leiden, de Messe in Frankfurt, en de drukke Rue St-Jacques in hartje Parijs.
Ik zag wat Plantijn nooit heeft gekend. Want in vijfhonderd jaar is alles veranderd. Paard en kar zijn vervangen door diesel en carrosserie. Zandwegen en boswegels zijn omgebouwd tot autostrades en spoorlijnen. Hobbelende traagheid door de stille natuur is verruild voor flitsende snelheid langs commerciële drukte. Waren de tochten van Plantijn telkens opnieuw een avontuurlijke onderneming, ik ging gewoon even op en neer.
Gezelligheid in plastiek
In plaats van paard en kar koos ik voor de auto, de hogesnelheidstrein, de metro en de tram. Heel comfortabel, voorspelbaar en vooral: ongelooflijk snel. Ik reisde aan een snelheid die geen enkele humanist zich ooit had kunnen voorstellen. In een aangepaste reisinfrastructuur die ze niet eens hadden durven dromen.
Snel reizen is vandaag zo evident, je staat er amper nog bij stil. Hoe vooruitgang werd geasfalteerd tot supersnelle verkeerswegen. Scherpe lijnen dwars doorheen de getemde natuur. Omboord met strakke, uniforme reisarchitectuur. Snelweg-oases, selfservice en opgesmukte metrostations, alles zo ingericht om mijn reis zo vlot, efficiënt en aangenaam mogelijk te maken. Ik kom overal aan en ben ook dadelijk weer weg. Dus is alles mooi proper, zonder overdrijven. Comfortabel maar niet té. En tank ik cafeïne aan een betaalautomaat, benzine buiten aan de pomp en verplichte rust tussen gezelligheid in plastiek.
Kon Plantijn vroeger bij elke tweesprong van de juiste route afdwalen, is verdwalen vandaag een uitgestorven begrip. Pijltjes, strepen en internationaal geüniformeerde symbolen geven de reiziger voortdurend zekerheid en bevestiging. Zelfs de gebouwen komen altijd terug. Of je nu door België, Nederland, Duitsland of Frankrijk trekt. Was voor Plantijn elke handelsreis een volledig nieuw avontuur, mijn drie trips lijken aardig op elkaar.
Reizen was nog nooit zo gemakkelijk, alles lijkt vandaag wel mogelijk. Behalve misschien reizen in de tijd. Kunnen we vandaag het verleden nog achterna?