This blogpost is available in English on medium.com.
Huwelijk
Maria de Sweert (1588-1655) was de dochter van koopman Nicolas de Sweert en Elisabeth Janssens de Bisthoven. Ze verloor haar ouders als kind. Maria trouwde in juli 1605 in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal met Jan II Moretus (1576-1618). Ter gelegenheid van het huwelijk dichtte Gregorius Fabri, een leerjongen van de Plantijnse Drukkerij, een bruiloftsdicht in het Latijn.
Gregorius Fabri, Somnivm hymenævm Ioanni Moreto, nec non Mariæ de Sweert, juli 1605 (MPM Arch. 1150a, fol. 182 recto)
Het pas getrouwde koppel ging in de woonruimtes boven de boekwinkel van de Plantijnse drukkerij wonen die toen nog was gevestigd in de Kammenstraat in het huis De Grote Valk. Na het overlijden van hun vader Jan I Moretus verdeelden de broers Balthasar I en Jan II de taken. Balthasar nam de leiding van de drukkerij in De Gulden Passer over, en zijn jongere broer Jan junior werd verantwoordelijk voor de verkoop.
In associatie
De zaken gingen goed tot Jan II Moretus in maart 1618 overleed na een lange ziekte. Maria de Sweert bleef als weduwe achter met vier jonge kinderen waarvan de jongste nog geen jaar oud was. Ook voor de Plantijnse Drukkerij was dat een aderlating. Balthasar I Moretus had een fysieke beperking en kon onmogelijk tweemaal per jaar naar de boekenbeurs van Frankfurt reizen. Daarom zochten Balthasar en zijn schoonzus Maria een vennoot om de rol van de overleden Jan in de boekhandel over te nemen. Ze spraken een schoonbroer van Maria aan. Haar zus Catharina de Sweert (1592-1649) was getrouwd met de Antwerpse drukker-uitgever Jan van Meurs (1582-1652). De drie gingen voor de duur van tien jaar een associatie aan om de Officina Plantiniana te runnen. De titelpagina’s van de uitgegeven boeken vermeldden de drie vennoten: 'ex officina Plantiniana, apud Balthasarem Moretum, & viduam Ioannis Moreti, & Io. Meursii' (uit de Plantijnse drukkerij, bij Balthasar Moretus, de weduwe van Jan Moretus, en Jan van Meurs).

Titelpagina van Justus Lipsius, De bibliothecis syntagma, Antverpiæ, ex officina Plantiniana, apud Balthasarem Moretum, & viduam Ioannis Moreti, & Io. Meursium, 1619, 4to (MPM 4 312, fol. A1 recto)
Boven de winkel
Maria bleef gewoon boven de boekwinkel in de Kammenstraat wonen met haar vier kinderen. Ze ondersteunde de Officina Plantiniana met uiteenlopende diensten. In haar persoonlijk kasboek noteerde Maria inkomsten uit de verkoop van boeken, voornamelijk de Adnotationes et meditationes in evangelia van Hieronymus Natalis. Dit meesterwerk van de contrareformatie met meer dan 150 gravures had Jan II Moretus samen met zijn schoonbroer, de Antwerpse graveur Theodoor Galle, in eigen beheer uitgegeven buiten de Plantijnse uitgeverij. Maria had de stockvoorraad en de koperplaten van deze editie geërfd. Met mondjesmaat verkocht ze exemplaren aan klanten die ernaar vroegen. Sporadisch verkocht Maria ook geïllustreerde bijbels en zelfs een ‘Gollius’, vermoedelijk alluderend op een werk van de numismaat (deskundige op het gebied van munten, penningen en ander geld) en uitgever Hubertus Goltzius.
Na het vertrek Jan van Meurs uit de associatie verdween ook Maria de Sweert van de titelpagina’s. Voortaan werd alleen haar schoonbroer Balthasar vermeld: ‘ex officina Plantiniana, apud Balthasarem Moretum’. Nochtans nam Maria een zwaarwegende verantwoordelijkheid van Van Meurs over. Vanaf dat moment had Maria de kassa van de boekwinkel onder haar hoede. Elke week droeg ze gemiddeld 240 Carolus gulden over aan de kassa van de drukkerij. Met dat geld betaalde haar schoonbroer Balthasar onder meer de lonen van de drukkers en letterzetters.
Zorgmoeder
Haar twee dochters Maria en Elisabeth verlieten het ouderlijk nest na hun huwelijk in respectievelijk 1629 en 1635. Haar jongste zoon Balthasar II Moretus (1615-1674) bleef thuis wonen tot zijn gelijknamige oom Balthasar I Moretus in juli 1641 overleed en hij in De Gulden Passer introk. Haar oudste kind Jan III Moretus (1610-1663) had omwille van een verstandelijke of mentale beperking veel aandacht en zorg nodig. Welke beperking Jan III precies had is niet bekend. In een brief aan een neef stelde zijn oom Balthasar I Moretus onomwonden dat Jan III ‘omnino delirante’ was (compleet geestesziek). Vermoedelijk was de grote zorgbehoefte van Jan III te belastend voor het gezin. Maria de Sweert vertrouwde hem toe aan de zorgen van de cisterciënzerabdij van Nizelles in de buurt van Eigenbrakel. Af en toe logeerde hij bij zijn moeder. Jan had een eigen slaapkamer in het ouderlijk huis en in het speelhof van Maria in Berchem.
In haar woning boven de boekwinkel zorgde Maria de Sweert voor een extended family. Ze ontfermde zich over haar schoonbroer Melchior Moretus (1573-1634). Melchior was een verstandelijke man, als kind wisselde hij Neolatijnse gedichten uit met zijn jongere broer Balthasar. Hij behaalde ook een diploma in de rechten aan de Leuvense universiteit, in tegenstelling tot Balthasar die zijn studies afbrak en zonder diploma naar huis terugkeerde. In 1598 werd Melchior tot priester gewijd, maar even later ging het grondig mis met zijn mentale gezondheid. Vermoedelijk belandde hij in een manische depressie. Het is medisch onmogelijk om op basis van schaarse archiefbronnen een correcte diagnose te stellen over iemand die 400 jaar geleden leefde. Het museum bezit een mysterieus handschrift dat aan Melchior wordt toegeschreven. In het handschrift heeft hij zijn hoofd ongecontroleerd laten leegstromen. Het omvangrijke document is een aaneenschakeling van bizarre tekstfragmenten en kinderlijke tekeningen. Melchior overleed in 1634 in de woning van Maria de Sweert. Hij werd 61 jaar.

Pagina uit het mysterieuze handschrift toegeschreven aan Melchior Moretus, [1598-1634] (MPM M 26, vol. I, fol. 95 verso)
Inwonende winkelbedienden
Nog een tweede verwant van haar man woonde en stierf in het huis van Maria. Ludovicus Moerentorf (1589-1638) was een zoon van Plantijns jongste dochter Henrica en Peter Moerentorf, een broer van Jan I Moretus. Niet lang na het huwelijk van Jan II en Maria trok de vijftienjarige Ludovicus bij het jonge paar in en bleef er de rest van zijn leven wonen. De vrijgezel werkte in de boekwinkel en reisde meermaals als agent van de Officina Plantiniana naar de boekenbeurs van Frankfurt. In zijn slaapkamer boven de achterkeuken bouwde Ludovicus een fijne collectie schilderijen, boeken, en prenten uit. Toen hij in 1638 in het huis van Maria overleed, had hij nog het fenomenale bedrag van 18.000 gulden te goed voor zijn jarenlange dienst in de boekwinkel.
De Plantijnse boekwinkel nam regelmatig leerjongens aan om de vaste winkelbedienden te assisteren en al doende het vak van boekverkoper te leren. In overeenstemming met de gebruiken van de tijd woonden leerjongens bij de meester. Bij de Officina Plantiniana nam Maria de Sweert de taak van hospita op zich. Volgens het stagecontract van de vijftienjarige Hendrik Pelgrom uit 1619 zou de winkeljongen tijdens zijn acht jaar durende opleiding boven de boekwinkel bij Maria wonen. Aangezien zijn moeder het contract nooit heeft ondertekend, ging de stage allicht niet door.

Stage-overeenkomst tussen Clara de la Croix en Balthasar I Moretus met betrekking tot Hendrik Pelgrom de Jonge, 22 mei 1619 (MPM Arch. 118, pp. 558-559)
Winkeljongen Frédéric Léonard (1624-1711) woonde tijdens zijn leertijd drie jaar lang bij Maria de Sweert. De ambitieuze Léonard verhuisde in de lente van 1643 naar Parijs om zijn opleiding verder te zetten. De toekomstige ‘imprimeur ordinaire du Roi’ liet een oude koffer met boeken bij Maria achter die er tien jaar later nog steeds stond. Vlak voor zijn plotse vertrek had Maria zes nieuwe hemden voor hem gekocht. Maria gaf de eenmaal gewassen maar nooit door Léonard gedragen hemden door aan winkeljongen Balthasar van Cam die in De Gulden Passer woonde.
Verhuisd
Op het moment dat Léonard naar Parijs vertrok woonde Maria de Sweert niet langer boven de boekwinkel. Haar schoonbroer Balthasar I Moretus had een nieuwe vleugel in De Gulden Passer gebouwd, en in november 1639 was de boekwinkel naar de Vrijdagmarkt verhuisd. Vervolgens renoveerde Maria het huis Sint-Marcus en verhuisde ze naar dit herenhuis in de Kerkhofstraat. In dit grote huis op de huidige locatie van KdG Campus Groenplaats organiseerde ze in februari 1642 een tweedaagse feestmaaltijd. De veertig genodigden smulden onder meer van oesters, kappertjes en olijven bij een goed glas Rijnse wijn. Om de twee tot drie jaar herhaalde ze het feest voor twintig tot dertig gasten. Vermoedelijk hield Maria de Sweert van lekker koken. Achterin haar huishoudboek noteerde ze allerlei recepten waaronder eentje om wafels te bakken en een recept om confituur van kweeperen te maken.

Recepten van Maria de Sweert om wafels te bakken en komkommers op te leggen, ca. 1650 (MPM. Arch. 1117, p. 142)
Een betrouwbare vennoot
Maria de Sweert erfde het aandeel van haar overleden man in de Officina Plantiniana. Ze bleef een betrouwbare vennoot voor de rest van haar leven. Bedrijfseigenaars die plots overlijden stellen hun opvolgers voor een uitdaging. De uitkoop van de mede-erfgenamen duwt de opvolger in de schulden. Door als stille vennoot in het kapitaal te blijven zorgde Maria de Sweert voor continuïteit. In de maanden na het overlijden van Balthasar I sloot ze een zesjarige associatieovereenkomst met haar zoon Balthasar II. Na afloop werd de overeenkomst stilzwijgend verlengd. Vijftien jaar later stond Balthasar II Moretus financieel voldoende sterk om zijn twee zussen uit te kopen. Het vermelden waard is dat het ‘hof van plaisantie’ in Berchem eigendom was van de associatie. Zowel Maria als haar zoon Balthasar konden van de rust op het buitenverblijf genieten.
Geleidelijk aan ging de gezondheid van Maria de Sweert achteruit. Haar kinderen maakten in februari 1653 een gedetailleerde boedelbeschrijving van haar woning aan de Kerkhofstraat. Vermoedelijk had Balthasar II Moretus zijn zorgbehoevende moeder in huis genomen. Na een ziekbed van tien dagen overleed Maria de Sweert op 7 mei 1655 in De Gulden Passer. Ze werd 66 jaar. Maria werd bijgelegd in het graf van haar schoonvader Jan I Moretus in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal.