Overvloed en schaarste, met de dood als frequente gast bij de arme medemens. De ouderen onder hen ontvangen het wezen met de doedelzak en de zandloper op het hoofd met open armen ontvangen. Ik kan niet meer, o Dood, neem mij mee uit deze ellende.
Er werd in Antwerpen volgens u zo goed voor de armen gezorgd dat het verboden was om mensen met bedelen lastig te vallen behalve op feestdagen en op bepaalde uren. Nochtans maakte armoede wel degelijk deel uit van het stedelijk leven.
Gij vergeleek het leven in die stad met een menselijk lichaam, stelde dat het heil van de stad en de welstand van de bewoners met elkaar verbonden zijn, en dat dus de zieken en de ongelukkigen moesten worden verzorgd om het geheel te vrijwaren van verdere ellende. Wat moet worden vermeden, volgens u, was dat de rijken de armen zouden beginnen opeten. Rijkdom en hebzucht konden de samenhang van de stad bedreigen door bijvoorbeeld al te veel beleggingen in geld en door te teren op de interesten in plaats van datzelfde geld te investeren in werkgelegenheid en landbouw, de lokale en tastbare economie die net zo goed deel uitmaakt van de welvaart. Het was een les die misschien wel was ingegeven door persoonlijke ervaringen ten tijde van financiële malheuren die gij regelmatig hebt moeten meemaken.
Museum Plantin-Moretus · Komt een Italiaan naar de Nederlanden | Jeroen Olyslaegers over rijk en arm
De dood bezoekt de armen, Jan van der Straet - Johann Sadeler I, 1572-1600