Door Kristof Selleslach, archivaris in het Museum Plantin-Moretus
Sint-Lucasgilde
Boeken drukken is een kunst. Daarom sloten de boekdrukkers in Antwerpen zich na de introductie van de typografie bij de bestaande Sint-Lucasgilde van de kunstenaars aan. Het personeel van de zelfstandige drukkers werd evenwel uit de gilde geweerd. Maar ook voor hen was de evangelist Lucas hun patroonheilige. De naamdag van de Evangelist (18 oktober) was een jaarlijkse feestdag voor de drukkerij. Op deze dag werd er niet gedrukt maar gevierd.
Cornelius Struyf, Ontwerp voor de vernieuwing van de tombe van het Sint-Lucasaltaar in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, 1697-1743 (PK.OT.00699)
Solemnele mis
Alle werknemers van de Plantijnse drukkerij gingen op deze feestdag naar de plechtige mis in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal ter ere van de patroonheilige. Het was een verplichting om de mis bij te wonen. Alleen de zieken waren vrijgesteld. Het arbeidsreglement bestrafte verzuim met een geldboete van 6 stuivers. Dit was een relatief hoog bedrag, en kwam overeen met een derde deel van het dagloon. De boete werd gehalveerd voor de laatkomers die na de lezing van het Evangelie aansloten. Dezelfde boete van 3 stuivers was ook van toepassing op de afwezigheid bij een zielmis voor een overleden collega. Uit de klachtenboeken blijkt dat het verzuim van de Sint-Lucasmis geen uitzondering vormde evenals bij de verplichte requiem- en zielenmissen voor overleden collega’s. Daarenboven daagden werknemers soms in dronken toestand op.
Reglement inzake de mis van Sint-Lucas, uitgevaardigd in 1681 (MPM Arch. 334, fol. X)
Concordia
De jaarlijkse vrije dag op de naamdag van Sint-Lucas zagen de proeflezers als een uitgelezen opportuniteit. De correctoren van de Plantijnse drukkerij richtten in het jaar 1664 een broederschap op. Ze gaven deze broederschap een welluidende Latijnse naam: ‘Concordia inter correctores typographiae Plantinianae’ (Eendracht onder de proeflezers van de Plantijnse drukkerij). In een prachtig kalligrafisch handschrift legden ze het doel en de statuten van de vereniging vast.
Gekalligrafeerde titelpagina van de statuten van de broederschap ‘Concordia’ (MPM Arch. 329, fol. 1 recto)
Teambuilding
Jaarlijks rond de naamdag van Sint-Lucas zou de broederschap een tweedaags feestgelag houden bij één van de leden thuis. De statuten van de Concordia gaven twee drijfveren op om elk jaar een feestmaal te organiseren: het ontspannen van de vermoeide geesten met vrolijk vermaak, en het bevorderen van de vriendschap en eendracht onder de proeflezers door middel van een teambuildingsactiviteit. Het was kennelijk de bedoeling om in een gemengd gezelschap te feesten. De proeflezers van de Officina Plantiniana waren zonder uitzondering mannen. Ze mochten uitdrukkelijk hun echtgenote naar het feestmaal meebrengen, en de ongehuwde leden hun moeder of zuster. Er was in de statuten geen sprake van vaders en/of broers. Mannelijke familieleden werden dus impliciet van deelname uitgesloten.
Incipit van de statuten van de broederschap ‘Concordia’ (MPM Arch. 329, fol. 3 recto)
Oeconomus
Met een beurtrol werd bepaald wie als ‘oeconomus’ of gastheer zijn huis moest openstellen en het feestmaal moest organiseren. Slechts bij unanimiteit kon het feestgelag eventueel in een herberg doorgaan. Een lid dat niet over een geschikte woning beschikte kon het feestmaal wel in de woning van een medelid organiseren, en dit genoot duidelijk de voorkeur. Kennelijk wilden de correctoren hun jaarlijkse feestmaal in een huiselijke sfeer houden. De gastheer moest de maaltijd in zijn eigen keuken bereiden of laten bereiden. Takeway was dus verboden. Aan de ‘oeconomus’ werd gevraagd om op voorhand een lijst van mogelijke gerechten aan de leden mee te delen. Op deze wijze kon hij peilen naar de voorkeuren en veto’s van zijn toekomstige tafelgenoten. Aansluitend voorkwam de sociale controle dat de prijs van de maaltijd de pan uit swingde.
Bepalingen inzake de taken van de ‘oeconomus’ in de statuten van de broederschap (MPM Arch. 329, fol. 4 verso - 5 recto)
Contributie
Om het feestmaal te financieren legden de proeflezers wekelijks 1 stuiver in de pot. Ongehuwde leden die geen vrouwelijke tafelgenoot meebrachten moesten eveneens een volle bijdrage leveren. In ruil genoten ze vrijstelling van het gastheerschap. Daarnaast rekende de broederschap aan nieuwe leden een eenmalige aansluitingskost van 12 stuivers aan om hun naam in de statuten te schrijven. In deze periode kwam dit overeen met het dagloon van een beginnende proeflezer. Een ervaren proeflezer kon bij de Plantijnse drukkerij tot 28 stuivers per dag verdienen.
Rekening van proeflezer Joannes Blanckaert inzake achterstallig loon, 1666 (MPM Arch. 167, los stuk tussen fol. 138-139)
De fondsen van de broederschap dienden uitsluitend om de jaarlijkse feestmaaltijd te bekostigen. De ‘oeconomus’ moest een rekening indienen om de gemaakte kosten te bewijzen. Kleine onkosten zoals het gebruik van specerijen en boter mocht de gastheer niet aanrekenen. Hiervoor ontving hij van de kas een forfaitaire onkostenvergoeding van 3 gulden (= 60 stuivers). Ook de servetten en het vuur in de keuken waren in het forfait inbegrepen.
De Profundis
Traditioneel begon het feestmaal met een dankzegging aan God. Nadien las één van de proeflezers psalm 130 (De Profundis) voor. Met deze psalm baden de proeflezers voor hun overleden collega’s. De broederschap telde vier stichtende leden waarvan er één priester was. Volgens de ledenlijst bleef de ‘Concordia’ zeker een eeuw actief. In 1764, precies honderd jaar na de stichting, trad priester Petrus Maximilianus Reyns als jongste en laatste lid toe. In de loop van de achttiende eeuw nam de Plantijnse drukkerij meer en meer priesters als proeflezer in dienst, en dit weerspiegelde zich in de ledenlijst van de broederschap. Gelijklopend met de neergang van de Officina Plantiniana stierf de broederschap op het einde van de achttiende eeuw een stille dood.
Laatste pagina van de ledenlijst van de broederschap ‘Concordia’ (MPM Arch. 329, fol. 12 verso - 13 recto)