De reus Druon Antigoon, wiens kop gemaakt werd door Pieter Coucke van Aalst, de schoonvader van Pieter Bruegel de Oude, is nog steeds onder ons en werd honderden jaren lang zelfs beschouwd als een wonder dat dansend en joelend werd rond gedragen tijdens bepaalde feestdagen.
Stoeten en ommegangen waren onvermijdelijk in de Lage Landen en al zeker in Antwerpen. Wat zijn de sinjoren toch een vreemd volk dat ze hun mythologische treiteraar, de reus, die uiteindelijk door ridder Brabo werd verslagen, in triomf rond dragen terwijl ze zichzelf vieren met taferelen vol vrolijkheid en devotie, waar de heilige maagd Maria en het schip van het koopmanschap, de handel en de vroomheid tegelijk worden geëerd.
Het schip van koopmanschap bijt trouwens de spits af van deze ommegang, want alles begint in uw eeuw met handel en met vroomheid. Het is het grootste schip op de prent en het dichtst in de buurt van de Christusfiguur op het kruis. We zien het nog net vooraleer het verdwijnt in een zijstraat. Dit schip is gemaakt door het schippersambacht ter gelegenheid van de Blijde Intocht van Karel de Vijfde. Zijn plaats helemaal vooraan in de stoet is een teken privilege, van vrijheid, van koopmanschap. De stad zelf staat symbool als het hart van gans de Lage Landen, of zoals de stoïcijnse denker Justus Lipsius ooit schreef: Antwerpen is het oog van alle steden. En dit oog, maar uw oog ook en het mijne, verlangt een spektakel met bijvoorbeeld een olifant die door paarden wordt voort getrokken die dan weer door wildemannen worden gemend. De hel zien we helemaal aan de linkerkant. Rechtsonder zien we een walvis die ter vermaak mensen nat spuit en op wiens rug een gezette Neptunus is gezeten, net onder Christus die toch ook een beginnend buikje heeft; devotie en overvloed, duidelijker kan het niet.
De sinjoren zagen als nazaten van Brabo in de beenderen van een walvis de resten van de reus die door hun voorvader was verslagen. Ze vonden die beenderen rond 1500 tijdens werken in de buurt van het Steen, de alleroudste plek van de stad. Antwerpen is overigens op een waar walvissenkerkhof gebouwd, maar dat wist u ongetwijfeld nog niet. Daar zijn archeologen later achter gekomen. Die walvisbeenderen waren alles wat het stadsbestuur nodig had als bewijs voor dat stoere reuzenverhaal.
Gij zelf constateert in uw boek dat de burcht van de reus, dus de laatste bewijzen van de alleroudste geschiedenis van Antwerpen, moest plaats maken voor particuliere woningen en dat dus historisch besef moest wijken voor immobiliën. Veel meer hedendaags kan het niet meer worden. In feite zijn dus louter de beenderen overgebleven van de reus, meer niet, zo stelt gij diplomatisch vast en ge laat in het midden of gij heel het verhaal van die reus zelf gelooft of niet.
Neem even een stap achteruit en bekijk de totaliteit van dit volksfeest.
Gij hebt steeds de samenhang der dingen willen achterhalen, zo adresseert ge de doorluchtige magistraat van Antwerpen in de inleiding van uw ‘Beschrijvinge van alle de Neder landen’. Vaak is die samenhang op een heel subtiele manier te merken in uw verhaal, al even vaak toont de samenhang zich via de edele deugd van de prudentia, of de voorzichtigheid.
Museum Plantin-Moretus · Komt een Italiaan naar de Nederlanden | Jeroen Olyslaegers over de 'Antwerpse Ommegang', 1685
Antwerpse Ommegang van 1685, Gaspar Bouttats I - Hieronymus Verdussen, 1685