De jezuïeten, die in 1578 de stad hadden moeten verlaten, keerden terug en namen het voortouw in deze doorgedreven contrareformatie. Een opvallende figuur onder hen was Franciscus Costerus, de provinciaal van de orde in de Nederlanden, die eind augustus 1585 mee een plechtige jubelmis voor Farnese in Antwerpen opdroeg. Toen hij in Keulen verbleef, had Costerus in 1575 de broederschap van de Maagd Maria opgericht die erg veel succes kende en die hij ook vervolgens in de Nederlanden sterk promootte. Zijn broederschap zorgde ervoor dat het Brabobeeld van het Antwerpse stadhuis vervangen werd door een Mariabeeld, dat op 7 april 1587 ingehuldigd werd.
In 1587 drukte Plantijn zowel Costerus’ verzameling van 50 meditaties over het leven van Maria, de De vita et laudibus Deiparae Mariae Virginis, meditationes quinquaginta als die over de passie van Christus (De universa historia dominicae passionis meditationes quinquaginta. Voor beide publicaties maakte de kunstenaar Peeter vander Borcht prentenreeksen van 50 etsen die als illustratie bij de tekst konden worden gevoegd. Voor een zo groot mogelijk bereik onder de gelovigen gaf Plantijn ook een Franse en Nederlandse vertaling uit. Deze van de meditaties over de passie van Christus verschenen dadelijk na de Latijnse nog in de loop van het jaar 1587. Voor de Nederlandse en Franse vertalingen van de meditaties op het leven van Maria duurde het wat langer en was het niet Plantijn, maar Jan Moretus die deze edities drukte in 1590 (Vijftich meditatien van het leven ende lof der Moeder Godts ende Maeghet Maria en Cinquante meditations de la vie et louanges de la Vierge Marie mere de Dieu).
In de Latijnse editie van de meditaties op het leven van Maria was een voorwoord van Costerus zelf op genomen, gedateerd 17 april 1587 (“A la Sodalité de l'heureuse Vierge Marie au college d'Anchin en l'université de Douay”). Van de opdracht die Plantijn voor dit boek schreef aan Farnese is zowel een Latijnse als een Franse versie in handschrift bewaard. Was deze tekst aanvankelijk gepland en vervangen door het voorwoord van Costerus of was er een andere reden dat hij toch niet werd opgenomen in de uiteindelijke publicatie ? Het is niet meer uit te maken.