Overslaan en naar de inhoud gaan

Plantijn terug in de gunst van het Spaanse gezag | de originele brief

uit de expo Brieven van Plantijn

Onder de originele brief kan je het transcript en de vertaling vinden.

Originele tekst

Benedicto Ariae Montano.

Tuis Madriti ii. Maii scriptis mirum in modum recreatus et valentior effectus sum, una cum nostro vere Christiano pio L. Perezio; cui aperto fasciculo litteras illi adscriptas statim ipse tuli cum meis atque exemplari Elucidationum in Apost. scripta. Atque cum inter nos aliquandiu exhilarati fuissemus, ad D. Gualtherum vander Stegen dictas Elucidationes examinandas tuli. Ille siquidem non longe ab aedibus dicti Perezii podagra vehementer laborans commoditatis caussa apud honestissimam defuncti de Breusighen viduam moratur. Is vero ad nominis tui et valetudinis tuas laus Deo recuperatae narrationem valde gavisus, promisit se continua opera opus diligenter examinaturum atque tum approbatum mihi redditurum. Illinc ex promisso reversus ad prandendum cum dicto Perezio; post prandium una ivimus ad Revmum D. Episcopum nostrum, cui exemplum literarum tuarum quod (paucissimis verbis, quas nihil ad eum, exceptis) curaveram ad hoc describi, tradidi et ex ipsis tuis, sicut ille in descripto habebat ad verbum legi. Is autem perhumaniter pollicitus est se gnaviter ad te scripturum. Postero vero die evocato ad se Iohanne nostro interrogavit quisnam esset ille adversarius meus quem non nominebas. Ego vero pro responso misi ad illum litteras Henrici Coqui quem piae memoriae noster Moflinus istic suo loco procuratorem meum statuerat. Is namque Coquus in illis suis ad me litteris narrat Iulium Iuntam Bibliopolam adeo mihi esse infensum ut Priorem Sti Laurentii Reg[ii] et alios nonnullos contra me excitaverit. Eventum vero omnem Dno. Deo committo, paratus per eius gratiam quaecumque patienter ferre et pati. Quas scribis te paulo ante tuum Hispali discessum ad D. Praesulem nostrum, ad Perezium et ad me misisse, nondum accepimus, Gaudemus interea nos his de tua valetudine certiores factos esse, Deumque opt. max. rogamus ut ad suam gloriam, solatium nostrum et posteritatis utilitatem te semper sua gratia reddat auctiorem.

Aveo autem scire num quas 27 Martii ad te nostri Çayae fasciculo involutas miseram tuto ad manus tuas pervenerint; nempe cum mea duas postremas Epistolas iilius amici, examinandi causa more solito mittebam. Is autem vivit, valet more solito teque semper in suis ad me litteris salutare iubet; uti latius spero me tibi scripturum, ubi quae Colonia mittit recepero.

Admonitiones tuas sequar quantum in me situm erit; maxime quae iubes de conservanda fama nominis nostri: non certe tam mea causa privata quam publica; quae maioris mihi est momenti quam illa. Ceterum famam fortunasque nostras omnes Dno. Deo, ipsamque vitam committo lubens. Non siquidem in me est coercere homines ne ad sua privata (uti putant) commoda de me et contra me comminiscantur quae velint. Adeo ut fuerit qui eo impudentiae devenerit ut famulum suum miserit Leidam ad falso testes pecunia subornandos ad subsignandam quandam falsam declarationem qua posse probare quod visus essem publice coenam sum[p]sisse inter Calvinistas, atque tam aperte conatus est invenire tales ut nonnulli ex illis quos solicitaverat iracundia moti ad magistratum detulerint; qui iusserat illum apprehendi; sed admonitus se subduxit ab ea urbe primum et deinde a tota Hollandia, id quod litteris amicorum illinc ad me missis nonnullis amicis probavi atque tandem Dni. Duci Parmensi (cum illum salutarem) declaravi, rogavique obnixe ut si quis rursus de me quid mali diceret dignaretur me illo presente coram quemcumque iudicem aequum evocari mandare. Ipse vero Dux de me sibi abunde satisfactum iussit bono animo esse, et typographiam nostram (quam vili admodum precio ei cui vellet tradendam offerebam) conservare. Se scripturum ad regem Dnm. nrm. mea causa; etfecturumque ut ea quam ab hinc plus minus annis quindecim tamquam mercenarius pro aliis Bibliopolis sub nomine meo, illis ipsorum commodo grato, patienter exercuissem, rursus pro meo arbitrio uti possem. Ab eo vero tempore nihil aliud intellexi quam quae significas istinc ipsi Dno. Duci commissum esse per literas ut de meis inquireret. Id quod secretarius Garnier nuperrime mihi aperuit; atque sibi ab ipso Duce instructionem ab Hispania missam datam esse ad inquirendum de omnibus, et etiam ad respondendum quod se deprehendisse et scripsisse ita dicebat ut brevi speret me revera adiutum iri, maxime si velim rursum suscipere illa quae olim mihi erant commissa opera imprimenda, id quod esse ultra meas vires omnino respondi, quae prorsus jam nullae sunt ad tale opus suscipiendum, multo minus exequendum.

Perezius dixit mihi se curaturum numerari ducentos florenos tuo nomine, quibus utar favente Dno. Deo inter imprimendum Elucidationes tuas, quas aggredior statim ubi subsignatas a Dno. Gualthero accepero et ab aula privilegio munitas (quod etiam hoc mense futurum spero) ea forma qua priores in Evangelia; sed textum minoribus paullo typis, et ipsas Elucidationes paulo maioribus. De voluntate vero Hielis non est quod dubites quin ea sit ut quae testatur tibi tuique similibus liberum sit eo modo publicare quo multis profutura videbit uti antehac memini me tibi respondisse.

Horatioli exemplar iterum mitto, aliosque iam impressos eadem forma poetas me brevi missurum spero. Porro mihi est animus antiquos omnes et praecipuos recentiores eodem modo prosequi. Crispinus hic ad modum senex more solito pingit. Gener ipsius cum eius filia pictor optimus, uti et alii quamplurimi artifices, hinc migravit. Ortelius, Prunius, Gallaeus, Borchius te iusserunt quam officiose resalutare. Idem faciunt generi mei, filae et earum proles mecum, et a Dno. Deo tibi felicia precamur omnia. Antverpiae, ex officina nostra typographica.

Vertaling

Aan Benedictus Arias Montanus,

Uw brief van de 2de mei uit Madrid heeft mij, samen met onze waarlijk vrome christen Luis Perez, op wonderlijke wijze verheugd en opgekikkerd. Toen ik het bundeltje had opengemaakt, heb ikzelf de brief die aan hem gericht was, naar hem gebracht samen met mijn brief en het exemplaar van de Elucidationes in apostolica scripta. Na een vrolijke babbel onder ons heb ik deze Elucidationes naar Walter vander Steghen gebracht voor het onderzoek [voor de kerkelijke goedkeuring]. Die woont niet ver van het huis van Perez. Erg gekweld door jicht verblijft hij voor het gemak bij de eerbare weduwe van de overleden Peter van Breuseghem. Het vermelden van uw naam en uw herwonnen gezondheid (God dank) maakte hem erg blij. Hij beloofde dat hij uw tekst zonder onderbreking zou onderzoeken en hem, wanneer hij is goedgekeurd, me zal terug bezorgen.

Met die afspraak ging ik terug voor het ontbijt met Perez; daarna gingen we samen naar onze bisschop Laevinus Torrentius aan wie ik een kopie gaf van uw brief, die ik hiervoor had laten afschrijven (met weglating van enkele woorden die niets met hem te maken hadden). Uit uw brief zelf heb ik dan letterlijk voorgelezen zoals hijzelf [kon lezen] in het afschrift. Hij heeft op een allervriendelijkste manier beloofd dat hij u ijverig zal schrijven. Toen hij de dag erna onze Jan [Moretus] bij zich had laten roepen vroeg hij hem wie die tegenstander van mij is die u niet bij naam noemt. Als antwoord heb ik hem de brief van Henricus Coquus gezonden, die onze Mofflin zaliger ginder in zijn plaats tot mijn zaakgelastigde had aangesteld. Deze Coquus vertelt in zijn brief aan mij dat de boekhandelaar Julio Junta zo woedend op mij is dat hij de prior van San Lorenzo en enkele anderen tegen mij heeft opgezet. Ik laat de afloop over aan God en ik ben bereid alles geduldig volgens Zijn genade te verdragen en te ondergaan. De brief die u kort voor uw vertrek uit Sevilla aan onze bisschop, Perez en aan mij hebt geschreven, hebben we nog niet ontvangen. We zijn intussen blij dat we met deze op de hoogte zijn van uw gezondheid en vragen God dat hij tot Zijn glorie, onze troost en het nut voor het nageslacht u door zijn genade steeds meer voorspoed geeft.

Wat ik graag zou weten is of de brief die ik de 27ste maart aan u heb gezonden, verpakt in het bundeltje aan onze De Çayas, veilig tot bij u is gekomen. Met mijn brief zond ik u de twee laatste Epistolae van mijn vriend om op de gewone wijze te onderzoeken. Hij leeft en stelt het wel, op de gewone manier, en vraagt me steeds in zijn brieven u te laten groeten zoals ik hoop u uitvoeriger te kunnen schrijven wanneer ik zijn brief zal hebben ontvangen die hij uit Keulen zendt.

Uw aanmaningen zal ik volgen zoveel ik kan, vooral die over het behoud van de reputatie van onze naam, als het niet voor mijn eigen zaak is dan voor het openbaar nut dat voor mij belangrijker is dan het eerste. Overigens vertrouw ik mijn reputatie, heel ons lot en mijn leven zelf toe aan de Heer God. Het is niet aan mij mensen te beteugelen zodat ze niet voor hun eigen belangen (in hun mening) iets over en tegen mij zouden verzinnen. Het ging zover dat er iemand zo onbeschaamd was dat hij zijn knecht naar Leiden stuurde om valse getuigen om te kopen om een of andere valse verklaring te ondertekenen waarmee hij kon aantonen dat ik in het openbaar gezien was terwijl ik aan de dienst van de calvinisten deelnam. Hij heeft zo openlijk geprobeerd die mannen te vinden dat enkelen onder hen die hij had opgehitst, dit uit woede bij de magistraat hebben aangegeven die had bevolen hem op te pakken. Maar op voorhand gewaarschuwd heeft hij zich heimelijk uit de voeten gemaakt uit die stad en vervolgens uit heel Holland. Ik heb het bewijs daarvan in brieven van mijn vrienden, van ginder door enkele vrienden naar mij gestuurd. Uiteindelijk heb ik dat aan de hertog van Parma verklaard (toen ik hem begroette) en ik heb hem met nadruk gevraagd dat als iemand opnieuw van mij kwaadspreekt, hij mij voor een billijke rechter zou laten ontbieden in zijn tegenwoordigheid.

De hertog verklaarde dat hij meer dan genoeg over mij tevreden was en beval mij de moed erin te houden en onze drukkerij in stand te houden (ik bood aan die tegen een lage prijs aan wie haar wil, van de hand te doen). Hij had over mijn zaak naar onze heer de koning geschreven en had bekomen dat ik haar terug volgens mijn goeddunken zou kunnen leiden, ik die sinds ongeveer vijftien jaar als een huurling voor andere boekhandelaren onder mijn naam, maar voor hun winst geduldig haar in bedrijf heb gehouden. Sinds die tijd heb ik niets anders vernomen dan wat u vermeldt, namelijk dat ginder aan de hertog is opgedragen dat hij navraag naar mij zou doen. Secretaris Garnier heeft mij dat onlangs onthuld en dat de instructie die uit Spanje was gestuurd om over alles navraag te doen en om te antwoorden, door de hertog zelf aan hem is gegeven. Hij zei dat het zo was opgevat en geschreven dat hij hoopt dat ik in korte tijd werkelijk zal geholpen worden, vooral als ik de uitgave van die werken terug op mij wil nemen die mij vroeger waren toevertrouwd om te drukken. Ik heb geantwoord dat dat mijn krachten volledig te boven gaat. Die zijn volstrekt niet geschikt om zo een opdracht te beginnen, laat staan uit te voeren.

Perez heeft me gezegd dat hij ervoor zal zorgen dat 200 gulden in uw naam betaald zal worden, die ik met Gods goedkeuring zal gebruiken voor het drukken van uw Elucidationes. Daar zal ik dadelijk aan beginnen zodra ik de getekende approbatie van de heer Walter [vander Steghen] zal hebben en ik zal kunnen beschikken over het privilege van het hof (ik hoop dat dat geregeld is deze maand). Ik zal het werk uitgeven op hetzelfde formaat als uw Evangelia, maar met de tekst in een iets kleiner lettertype en de Elucidationes zelf in een iets groter. Over de intentie van Hiel moet u er niet aan twijfelen dat die erin bestaat dat het u en uw gelijken vrij staat te publiceren wat hij verkondigt waardoor hij zal zien dat het nuttig is voor velen, zoals ik me herinner al hiervoor aan u te hebben geschreven.

Ik stuur u opnieuw een exemplaar van de kleine Horatius. Ik hoop andere dichters in hetzelfde formaat gedrukt binnenkort naar u te sturen. Ik wil overigens alle antieke en de belangrijkste nieuwe dichters op dezelfde manier uitgeven. Crispinus, hoewel intussen een oude man geworden, schildert verder volgens zijn gewone doen. Zijn schoonzoon en zijn dochter, een voortreffelijke schilderes, zijn, zoals zovele kunstenaars, van hier verhuisd. Ortelius, Pruynen, Galle en Vander Borcht laten u alle van harte groeten zoals ook mijn schoonzonen, mijn dochters en hun kinderen met mij. We bidden God dat alles goed met u gaat. Antwerpen, uit onze drukkerij.

Museum Plantin-Moretus

Unesco werelderfgoed

Slogan icons

Meld je aan voor de nieuwsbrief