In dit geval geldt voor Plantijn: het is niet belangrijk wat je kent, maar soms eerder wie je kent… Hij slaagt er in om zijn invloed te gebruiken in het voordeel van zichzelf en zijn familie.
Op 17 april 1582 had Plantijn een verzoek geschreven aan de hertog van Anjou waarin hij vroeg dat alleen hij alle officiële stukken zou kunnen drukken voor de Nederlanden. Tegelijk vroeg hij dat hij zou vrijgesteld worden van het verlenen van logement voor de soldaten en van dienst in de wacht. De hertog van Anjou had ingestemd met het verzoek dat Plantijn zijn officiële drukker werd, maar liet de beslissing over de vrijstellingen van logement van soldaten en wachtdienst over aan het bestuur van Antwerpen. Op 27 april 1582 ondertekenden de schepenen hun akkoord met deze vrijstelling voor Plantijn.
Enkele dagen laten richtte Plantijn een nieuw verzoek tot het Antwerps stadsbestuur om deze vrijstelling van de wachtdienst en verplichting tot logement ook uit te breiden tot zijn twee schoonzonen Franciscus Raphelengius (François Raphelengien) en Jan Moretus (Jehan Moerentorf). Voor zichzelf riep hij zijn gezondheidstoestand in die op zijn 62ste niet meer optimaal was; voor zijn twee schoonzonen vroeg hij een uitzondering omdat hun voortdurende aanwezigheid vereist was voor de werking van de drukkerij.
Raphelengius kreeg de gevraagde vrijstelling als hij ter compensatie een bijdrage zou betalen aan zijn compagnie. Jan Moretus was echter lid van de Sint Jorisgilde, die een eigen wacht had, zodat de stad niet over zijn verzoek kon beslissen. De dekens van de gilde werden niettemin verzocht ook met Moretus’ verzoek in te stemmen. Jan van Wickevorde, de deken van de gilde, stemde in met het verzoek nadat hij iemand had gevonden die de plaats van Moretus voor de wachtdienst innam. Op 18 oktober 1582 bevestigde het stadsbestuur nogmaals de volledige regeling voor zowel Plantijn als voor Raphelengius en Moretus.
De verplichting dat burgers soldaten in hun huis moesten laten logeren kwam in het 16de-eeuwse Antwerpen regelmatig voor. Toen Jan Moretus’ moeder rond 1570 soldaten in haar huis moest opnemen, verkoos zij om tijdelijk bij haar dochter in Rijsel te gaan logeren. Meer dan eens vroeg Plantijn vrijstelling van deze verplichting. Toen Arias Montanus aan de Biblia regia werkte kon hij gemakkelijk diens naam gebruiken om zijn huis vrij van soldaten te houden, zoals we konden lezen in zijn brief van 9 juni 1572 (brief nr. 14). In januari 1574 tekende de toenmalige landvoogd een dergelijk bevel en in mei 1577 gaf de stad Antwerpen hem deze vrijstelling. Ook wanneer hij in april 1578 de Staten-Generaal om een monopolie vroeg op het drukken van de door hen uitgevaardigde teksten, vroeg hij tegelijk voor hem en zijn werknemers vrijstelling van dienst in de wacht. Toch kreeg Plantijn niet altijd zijn zin. In een brief aan De Çayas van september 1578 schreef hij dat hij gedurende vijftien dagen 29 soldaten en 16 paarden had moeten onderbrengen.